sturen
- stu·ren
|
|
|
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
sturen /'styːrə(n)/ |
stuurde /'styːrdə/ |
gestuurd /ɣə'styːrt/ |
zwak -d | volledig |
sturen
- inergatief de richting bepalen waarin een schip zich voortbeweegt
- De kapitein stuurde behendig rond alle hindernissen.
- inergatief het stuur van een auto bedienen
- Omdat ik nog geen rijbewijs heb, mag ik voorlopig niet sturen.
- inergatief de instructies van een roer of stuur opvolgen
- Kleine wagentjes sturen gemakkelijk; dat is een voordeel in het drukke stadsverkeer.
- overgankelijk de richting bepalen waarin [een voertuig] zich voortbeweegt
- De rallyrijder stuurde zijn wagen razendsnel door de bochten.
- overgankelijk zorgen dat [een situatie] zich in een bepaalde richting ontwikkelt
- Zijn onverwachte komst stuurde ons plannetje volledig in de war.
- overgankelijk zorgen dat [een toestel] de gewenste taken uitvoert
- Met één enkele afstandsbediening kon ze alle elektronica bij haar thuis sturen.
- overgankelijk [een persoon] ergens heen doen gaan
- De leraar stuurde een van zijn obstinate leerlingen naar huis.
- ▸ Als reactie op deze epidemie wordt er door steeds meer bedrijven en overheden beleid gemaakt om mensen na een aantal jaar trouwe dienst verplicht op verlof te sturen.[2]
- ▸ En zodra het dag werd, stuurden die Pedro, die altijd voor de paarden zorgde, naar de slaapkamer van de Sint: `Sinterklaas, Sinterklaas, we kunnen niet naar Holland.[3]
- ditransitief zorgen dat [een brief of ander bericht] zijn bestemming bereikt
- Elk jaar stuur ik mijn tante een kerstkaart.
- Ik stuur een brief.
- Ik stuur mijn moeder een brief.
- Ik stuur een brief aan mijn moeder.
- ▸ In de garage stonden honderden resupplydozen met voedsel die hikers aan zichzelf hadden gestuurd.[2]
- overgankelijk ~ tot (verouderd) [een woord of blik] tot iemand richten
- De norse veldheer stuurde een strenge blik tot zijn verzamelde bataljon.
|
- [7] de kat sturen
- [7] om een boodschap kunnen sturenin staat zijn lastig werk te doen
2. het stuur van een auto bedienen.
4. de richting bepalen waarin [een voertuig] zich voortbeweegt.
5. zorgen dat [een toestel] de gewenste taken uitvoert.
6. [een persoon] ergens heen doen gaan
- [8] Het voorzetselgebruik bij de uitdrukking "een brief sturen" wordt beschreven door Taaladvies.
de sturen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord stuur
- Het woord sturen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sturen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Oudnederlands Woordenboek
- ↑ 2,0 2,1 Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat , p. 11
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be