• stu·ren
  • erfwoord, in de betekenis van ‘doen gaan (in bepaalde richting)’ aangetroffen vanaf ca. 1100 [1]
  • afkomstig van:
Middelnederlands: sturen
Oudnederlands: stiuren
Germaans: *steurjan
Indo-Europees: -
  • Verwant in Germaans:
West: Engels: steer (Angelsaksisch: stieran), Fries: stjoere (Oudfries: stiora)
Noord: Faeröers/IJslands: stýra, Zweeds: styra, Deens/Noors: styre (Oudnoords: stýra)
Oost: Gotisch: stiurjan
  • Andere Indo-Europese talen:
Helleens: Grieks: σταυρός «paal» (Oudgrieks: σταυρός «kruis»)
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sturen
/'styːrə(n)/
stuurde
/'styːrdə/
gestuurd
/ɣə'styːrt/
zwak -d volledig

sturen

  1. inergatief de richting bepalen waarin een schip zich voortbeweegt
    • De kapitein stuurde behendig rond alle hindernissen. 
  2. inergatief het stuur van een auto bedienen
    • Omdat ik nog geen rijbewijs heb, mag ik voorlopig niet sturen. 
  3. inergatief de instructies van een roer of stuur opvolgen
    • Kleine wagentjes sturen gemakkelijk; dat is een voordeel in het drukke stadsverkeer. 
  4. overgankelijk de richting bepalen waarin [een voertuig] zich voortbeweegt
    • De rallyrijder stuurde zijn wagen razendsnel door de bochten. 
  5. overgankelijk zorgen dat [een situatie] zich in een bepaalde richting ontwikkelt
    • Zijn onverwachte komst stuurde ons plannetje volledig in de war. 
  6. overgankelijk zorgen dat [een toestel] de gewenste taken uitvoert
    • Met één enkele afstandsbediening kon ze alle elektronica bij haar thuis sturen. 
  7. overgankelijk [een persoon] ergens heen doen gaan
    • De leraar stuurde een van zijn obstinate leerlingen naar huis. 
     Als reactie op deze epidemie wordt er door steeds meer bedrijven en overheden beleid gemaakt om mensen na een aantal jaar trouwe dienst verplicht op verlof te sturen.[2]
     En zodra het dag werd, stuurden die Pedro, die altijd voor de paarden zorgde, naar de slaapkamer van de Sint: `Sinterklaas, Sinterklaas, we kunnen niet naar Holland.[3]
  8. ditransitief zorgen dat [een brief of ander bericht] zijn bestemming bereikt
    • Elk jaar stuur ik mijn tante een kerstkaart. 
    • Ik stuur een brief. 
    • Ik stuur mijn moeder een brief. 
    • Ik stuur een brief aan mijn moeder. 
     In de garage stonden honderden resupplydozen met voedsel die hikers aan zichzelf hadden gestuurd.[2]
  9. overgankelijk ~ tot (verouderd) [een woord of blik] tot iemand richten
    • De norse veldheer stuurde een strenge blik tot zijn verzamelde bataljon. 
  • [7] de kat sturen
  • [7] om een boodschap kunnen sturen
    in staat zijn lastig werk te doen
  • [8] Het voorzetselgebruik bij de uitdrukking "een brief sturen" wordt beschreven door Taaladvies.

de sturenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord stuur
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]
  1. Oudnederlands Woordenboek
  2. 2,0 2,1
    Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3. “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat  , p. 11
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be