• uit·stu·ren

uitsturen [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitsturen
stuurde uit
uitgestuurd
zwak -d volledig
  1. ergens naartoe sturen
    • Chocolatemakers, in 2014 uitgeroepen tot duurzaamste mkbér van Amsterdam, gaat al tot het uiterste om energie te besparen. Zo wordt de cacao per zeilschip ingevoerd, met het schip de Tres Hombres. "De teelt is biologisch, het transport is duurzaam en als we de chocola uitsturen naar de winkels gaat het per bakfiets."[3] 
  2. iemand ergens uit verwijderen
    • Als je als docent spreekt, moet er naar je geluisterd worden en moet verder iedereen stil zijn - en als dat niet lukt, moet je de macht hebben iets te doen. De klas uitsturen helpt niet meer. Van school sturen helpt ook niet, want de leerling die je van school verwijdert, komt na drie maanden voorrijden in een Maserati en bedreigt je met een kalasjnikov.[4] 
  • iemand de laan uitsturen
iemand ontslaan
  • Sanders verklaring is in tegenspraak met de inschatting van rechtsdeskundigen. Die zeggen dat Trump Mueller niet zelf de laan kan uitsturen.[5]
  • Uitlatingen op sociale media leiden vaker tot ontslag op staande voet. Vergeleken met een paar jaar geleden krijgen juridisch dienstverleners te maken met 'substantieel meer'ontslagzaken waarin Facebook, Twitter of LinkedIn wordt aangedragen als reden voor het de laan uitsturen van een werknemer.[6]
95 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[7]