Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stuur·wiel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stuurwiel stuurwielen
verkleinwoord stuurwieltje stuurwieltjes

Zelfstandig naamwoord

het stuurwielo

  1. Rond wielvorming voorwerp waarmee een voertuig (m.n. auto, boot) bestuurd kan worden.

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be