• af·stu·ren

afsturen [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afsturen
stuurde af
afgestuurd
zwak -d volledig
  1. naar beneden bewegen
    • Je hebt natuurlijk nog wetenschappers die denken dat sport aantrekkelijker wordt door allerlei technologische extra's. Onderzoekers die druk in de weer zijn om ultralichte racefietsen nog ultralichter te maken, die nietsvermoedende zwemmers in een haaienpak hijsen dat bijna vanzelf door het water glibbert, en die het bobsleeteam per windtunnelgeteste bobslee met aerodynamische ribbeltjes erop de piste afsturen. [3] 
  2. naartoe zenden
    • Rusland eist een onderzoek naar de massaslachting. Het Kremlin beschuldigde president Bashar al-Assad niet van het bloedvergieten, maar dacht aan 'daders die het land op een sektarische strijd afsturen'. [4] 
    • Artiesten als Jimi Hendrix, Janis Joplin, Jim Morrison, Kurt Cobain en Amy Winehouse maken deel uit van de club. Zij staan centraal in de theaterproductie, die gaat over een 'Club Heaven' die de voormalige idolen in de hemel hebben opgericht. In Club Heaven maken ze muziek voor het hemelpubliek, maar ze missen nog een goede drummer. Hun oog valt op een 27-jarige drummer die nog op aarde rondloopt en op wie ze een ramp willen afsturen, zodat hij ook in de hemel terechtkomt. [5] 
83 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[6]