• schi·cken
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
schicken
[ˈʃɪkn̩]
schikte
[ˈʃɪktə]
geschikt
[ɡəˈʃɪkt]
volledig

schicken

  1. overgankelijk sturen, opsturen
    «Schicken Sie es mir.»
    Stuur het naar mij op.