piloter
Deens
Woordafbreking
- pi·lo·ter
Zelfstandig naamwoord
piloter, mv
- onbepaalde vorm nominatief meervoud van pilot
Frans
Uitspraak
Werkwoord
piloter
- (spreektaal) goed kunnen rijden
- «Jean-Bap-tiste pilote comme un pro!»
- Jean-Baptiste kan rijden als een professional! [1]
- «Jean-Bap-tiste pilote comme un pro!»