Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stuur·hut
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stuurhut stuurhutten
verkleinwoord stuurhutje stuurhutjes

Zelfstandig naamwoord

stuurhut v/m

  1. Van een binnenschip: de plaats waarvandaan het schip wordt bestuurd. Cockpit (vliegtuig), Cabine (trein),
    • In de zeevaart wordt de stuurhut het stuurhuis genoemd, dat gewoonlijk op de brug zit. 
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be