• be·he·ren
  • In de betekenis van ‘besturen’ voor het eerst aangetroffen in 1357 [1]
  • afgeleid van heer met het voorvoegsel be- en met het achtervoegsel -en: heer zijn over iets. [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beheren
beheerde
beheerd
zwak -d volledig

beheren

  1. overgankelijk het beheer hebben over iets, ergens voor verantwoordelijk zijn
    • Wij zoeken iemand die voor ons de website wil beheren. 
     "Aardwetenschappers zijn hard nodig voor de energietransitie, aangezien veel oplossingen in de ondergrond liggen", zegt Van den Hurk. "En ook als het gaat om klimaatmitigatie en -adaptatie zijn aardwetenschappers cruciaal. Van het duurzaam beheren en beschermen van onze grondwatervoorraden tot het zoeken van voldoende zand voor kustbescherming."[3]
  2. overgankelijk iets leiden, besturen
    • Wie is deze winkel momenteel aan het beheren? 
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]