klaarspelen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van klaarspelen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | klaarspelen | klaar te spelen | ||||||||
toekomend | zullen klaarspelen klaar zullen spelen |
te zullen klaarspelen klaar te zullen spelen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben klaargespeeld | te hebben klaargespeeld | ||||||||
toekomend | klaargespeeld zullen hebben | klaargespeeld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
klaarspelend | klaargespeeld | ev. speel klaar |
mv. verouderd speelt klaar |
spele klaar (bijzin) klaarspele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | speel klaar | speelt klaar | speelt klaar | speelt klaar | speelt klaar | spelen klaar | spelen klaar | spelen klaar | |||
verleden (o.v.t.) | speelde klaar | speelde klaar | speelde klaar | speelde klaar | speelde klaar | speelden klaar | speelden klaar | speelden klaar | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal klaarspelen | zult/zal klaarspelen | zult/zal klaarspelen | zult klaarspelen | zal klaarspelen | zullen klaarspelen | zullen klaarspelen | zullen klaarspelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou klaarspelen | zou klaarspelen | zou(dt) klaarspelen | zoudt klaarspelen | zou klaarspelen | zouden klaarspelen | zouden klaarspelen | zouden klaarspelen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | klaarspeel | klaarspeelt | klaarspeelt | klaarspeelt | klaarspeelt | klaarspelen | klaarspelen | klaarspelen | |||
verleden (o.v.t.) | klaarspeelde | klaarspeelde | klaarspeelde | klaarspeelde | klaarspeelde | klaarspeelden | klaarspeelden | klaarspeelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal klaarspelen klaar zal spelen |
zult/zal klaarspelen klaar zult/zal spelen |
zult/zal klaarspelen klaar zult/zal spelen |
zult klaarspelen klaar zult spelen |
zal klaarspelen klaar zal spelen |
zullen klaarspelen klaar zullen spelen |
zullen klaarspelen klaar zullen spelen |
zullen klaarspelen klaar zullen spelen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou klaarspelen klaar zou spelen |
zou klaarspelen klaar zou spelen |
zou(dt) klaarspelen klaar zou(dt) spelen |
zoudt klaarspelen klaar zoudt spelen |
zou klaarspelen klaar zou spelen |
zouden klaarspelen klaar zouden spelen |
zouden klaarspelen klaar zouden spelen |
zouden klaarspelen klaar zouden spelen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb klaargespeeld | hebt klaargespeeld | hebt/heeft klaargespeeld | hebt klaargespeeld | heeft klaargespeeld | hebben klaargespeeld | hebben klaargespeeld | hebben klaargespeeld | |||
verleden (v.v.t.) | had klaargespeeld | had klaargespeeld | had klaargespeeld | hadt klaargespeeld | had klaargespeeld | hadden klaargespeeld | hadden klaargespeeld | hadden klaargespeeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal klaargespeeld hebben | zal/zult klaargespeeld hebben | zult/zal klaargespeeld hebben | zult klaargespeeld hebben | zal klaargespeeld hebben | zullen klaargespeeld hebben | zullen klaargespeeld hebben | zullen klaargespeeld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou klaargespeeld hebben | zou klaargespeeld hebben | zou/zoudt klaargespeeld hebben | zoudt klaargespeeld hebben | zou klaargespeeld hebben | zouden klaargespeeld hebben | zouden klaargespeeld hebben | zouden klaargespeeld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm klaargespeeld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt klaargespeeld | er is klaargespeeld | |||||||||
verleden | er werd klaargespeeld | er was klaargespeeld | |||||||||
toekomend | er zal klaargespeeld worden | er zal klaargespeeld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou klaargespeeld worden | er zou klaargespeeld zijn | |||||||||
lijdende vorm klaargespeeld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | klaargespeeld worden | klaargespeeld te worden | ||||||||
toekomend | klaargespeeld zullen worden | klaargespeeld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | klaargespeeld zijn | klaargespeeld te zijn | ||||||||
toekomend | klaargespeeld zullen zijn | klaargespeeld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word klaargespeeld | wordt klaargespeeld | wordt klaargespeeld | wordt klaargespeeld | wordt klaargespeeld | worden klaargespeeld | worden klaargespeeld | worden klaargespeeld | |||
verleden (o.v.t.) | werd klaargespeeld | werd klaargespeeld | werd klaargespeeld | werdt klaargespeeld | werd klaargespeeld | werden klaargespeeld | werden klaargespeeld | werden klaargespeeld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal klaargespeeld worden | zult klaargespeeld worden | zult klaargespeeld worden | zult klaargespeeld worden | zal klaargespeeld worden | zullen klaargespeeld worden | zullen klaargespeeld worden | zullen klaargespeeld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou klaargespeeld worden | zou klaargespeeld worden | zou/zoudt klaargespeeld worden | zoudt klaargespeeld worden | zou klaargespeeld worden | zouden klaargespeeld worden | zouden klaargespeeld worden | zouden klaargespeeld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben klaargespeeld | bent klaargespeeld | bent/is klaargespeeld | zijt klaargespeeld | is klaargespeeld | zijn klaargespeeld | zijn klaargespeeld | zijn klaargespeeld | |||
verleden (v.v.t.) | was klaargespeeld | was klaargespeeld | was klaargespeeld | waart klaargespeeld | was klaargespeeld | waren klaargespeeld | waren klaargespeeld | waren klaargespeeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal klaargespeeld zijn | zult klaargespeeld zijn | zult klaargespeeld zijn | zult klaargespeeld zijn | zal klaargespeeld zijn | zullen klaargespeeld zijn | zullen klaargespeeld zijn | zullen klaargespeeld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou klaargespeeld zijn | zou klaargespeeld zijn | zou/zoudt klaargespeeld zijn | zoudt klaargespeeld zijn | zou klaargespeeld zijn | zouden klaargespeeld zijn | zouden klaargespeeld zijn | zouden klaargespeeld zijn |