Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • klaar·speelt

Werkwoord

vervoeging van
klaarspelen

klaarspeelt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klaarspelen
    • ... dat jij klaarspeelt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klaarspelen
    • ... dat hij klaarspeelt.