boetpreek
- boet·preek
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boetpreek | boetpreken |
verkleinwoord |
- (religie) vermanende preek door een dominee of priester
- (figuurlijk) een beschuldigende speech
- [1] strafsermoen, boetepreek
- Het woord boetpreek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "boetpreek" herkend door:
32 % | van de Nederlanders; |
33 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be