tapa
- ta·pa
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tapa | tapa's |
verkleinwoord | - | - |
- (voeding) Spaans borrelhapje
- ▸ Verheug je vast op pittoreske kustdorpjes, heerlijke tapas en een glas wijn op een zonovergoten Plaza Real na een frisse duik in de golven langs de Baskische kust.[1]
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord tapa staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ta·pa
tapa
tapa, mv
- bepaalde vorm nominatief meervoud van tap
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
- IPA: /ˡtɑːpɑ/ (werkwoord [A])
- IPA: /tæjpɑ/ (werkwoord [B])
- ta·pa
- Werkwoord [A]: afkomstig van het Oudnoorse werkwoord tapa (verliezen).
- Werkwoord [B]: afkomstig van het Engelse zelfstandige naamwoord tape (band).
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
tapa |
tapar |
tapa |
tapa |
Klasse 1 zwak | optioneel |
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
tapa |
taper |
tapte |
tapt |
Klasse 2 zwak | optioneel |
[A] tapa
- overgankelijk kwijtraken, verliezen
- overgankelijk, (figuurlijk) verliezen
- overgankelijk aan het kortste eind trekken, verliezen
- [1-3]: tape
- [1]: gå glipp av
- [1]: gå med tap
- [1]: lida tap, lide tap
- [1]: mista, miste
- [2]: spilla, spille
- [3]: lida nederlag, lide nederlag
- [3]: bli slått
- [2]: gå tapt (gå til spille, bli borte)
verdwijnen, verloren gaan
- [2]: vere tapt for denne verda (leve i si eiga verd, vere fråverande)
leven in zijn eigen waarde, afwezig zijn
- [3]: gje tapt (gje opp, komme til kort)
opgeven, tekortkomen
- [2]: tapa ein formue
een vermogen verliezen
- [2]: tapa på verksemda
de activiteit verliezen
- [2]: tapa terreng (bli dreven tilbake, miste oppslutning)
terrein verliezen
- [3]: tapa ein krig, ei sak, eit spel
een oorlog, een zaak, een wedstrijd verliezen
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
tapa |
tapar |
tapa |
tapa |
Klasse 1 zwak |
[B] tapa
- overgankelijk vastplakken (met plakband, tape)
- overgankelijk, (techniek) opnemen (op tape of magneetband)
tapa
- verleden tijd van tapa (betekenis [A])
- voltooid deelwoord van tapa (betekenis [A])
- verleden tijd van tapa (betekenis [B])
- voltooid deelwoord van tapa (betekenis [B])
- verleden tijd van tape (betekenis [A])
- voltooid deelwoord van tape (betekenis [A])
- verleden tijd van tape (betekenis [B])
- voltooid deelwoord van tape (betekenis [B])
tapa,
- bepaalde vorm nominatief meervoud van tap
- (bijvorm) tapi
vervoeging van |
---|
tapar |
tapa