lime

  1. (plantkunde) (fruit) Citrus aurantiifolia   limoen


 
[2]: Limes.
Limoenen.
  • li·me
  • [1][3] erfwoord Ontwikkeld uit Middelengels lyme, lym, lime, uit Oudengels līm. [1]
  • [2] Uit Frans lime, voor het eerst aangetroffen in 1638. [2]

lime

  1. (scheikunde) kalk, kalkpasta
  2. (plantkunde), (voeding) een citroensoort
    1. (verouderd) Citrus medica  
    2. limoen, Citrus × aurantiifolia  
  3. (verouderd) lijm, m.n. vogellijm (een plakkerige substantie om vogels te vangen)
  1.   Weblink bron lime1 in: Oxford English Dictionary, second edition (1989) op oed.com
  2.   Weblink bron lime2 in: Oxford English Dictionary, second edition (1989) op oed.com


 
Une lime
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  lime     la lime     limes     les limes  

lime v

  1. (techniek) vijl, om materiaal van een werkstuk te verwijderen
  2. (verouderd), (plantkunde), (voeding) een citroenachtige, Citrus medica  , limoen, Citrus × aurantiifolia  
vervoeging van
limer

lime

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van limer
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van limer
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van limer


  • li·me
  • Leenwoord uit Engels lime.

lime m

  1. (plantkunde), (voeding) limoen
    «Smak til med fiskesaus og lime
    Breng op smaak met vissaus en limoen.
  2. (voeding) limoensap
m enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   lime     limen     limer     limene  
genitief   limes     limens     limers     limenes  


  • li·me
  • Leenwoord uit Engels lime.
limes enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   lime     limen     limer     limene  

lime m

  1. (plantkunde), (voeding) limoen
  2. (voeding) limoensap


lime

  1. (plantkunde) (fruit) Citrus aurantiifolia   limoen