Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: t.a.p.


Nederlands

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
Woordafbreking
  • tap
enkelvoud meervoud
naamwoord tap tappen
verkleinwoord tapje tapjes
[7] enkelvoud meervoud
naamwoord tap taps
verkleinwoord tapje tapjes

Zelfstandig naamwoord

de tapm

  1. uitsteeksel, stomp
    • Op de plaats waar de tak is afgezaagd is nog altijd een tap zichtbaar. 
  2. (techniek) (conische) uiteinde van een as
    • De tappen worden uit de lagers gelicht. 
  3. (techniek) uiteinde van een staaf of draadeind
    • De tap van de schroefbout is te lang. 
  4. (muziekinstrument) dunner gemaakte uiteinde van de buis van een blaasinstrument
    • De tappen van deze blokfluit mogen wel eens worden ingevet. 
  5. (techniek), (metaalbewerking) hardstalen staafje met schroefdraad waarmee binnendraad wordt getapt
    • Een setje van drie tappen. 
  6. (techniek) houten pen ter borging van een pen-en-gatverbinding
    • De tappen in de houtverbindingen zitten nog altijd stevig vast. 
  7. (techniek) afsluiting en aftapkraan van een vat
    • Een tap plaatsen noemt men “aanslaan”. 
  8. (techniek) aftak- of aansluitpunt op een kabel of leiding voor water-, gas- elektriciteit, etc.
    • De tap op de telefoonkabel is pas later ontdekt. 
Synoniemen
Antoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Meer informatie

  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.

Werkwoord

vervoeging van
tappen

tap

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tappen
    • Ik tap. 
  2. gebiedende wijs van tappen
    • Tap! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tappen
    • Tap je? 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
  • [1] Klanknabootsend, aangetroffen in het Middelengels tappen “zachtjes kloppen, tikken” (mogelijk beïnvloed door Frans taper). [1]
  • [2]-[6] Ontwikkeld uit Oudengels tæppian “openen via een afsluitpin”, tæppa afsluitpin [2]
enkelvoud meervoud
tap taps

Zelfstandig naamwoord

tap

  1. tik, het licht ergens tegenaan slaan, of het geluid daarvan
  2. (techniek) kraan, tapkraan, tap, voor vloeistof, gas etc.
  3. tapperij, een gelegenheid waar drank uit het vat wordt geschonken
  4. (techniek) draadtap, om schroefdraad te tappen
  5. (techniek) tap, hals aan staaf/buis om die in een volgende te schuiven
  6. (techniek) tap, aftakking van transformator, kabel of buisleiding
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Verwijzingen

  1.   Weblink bron tap2 in: Oxford English Dictionary, second edition (1989) op oed.com
  2.   Weblink bron tap1 in: Oxford English Dictionary, second edition (1989) op oed.com


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • tap
Naar frequentie 2636
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   tap     tapet     tap     tapa
tapene  
genitief   taps     tapets     taps     tapas
tapenes  

Zelfstandig naamwoord

tap o

  1. verlies
    «Påsken forløp uten tap av menneskeliv.»
    Pasen verliep zonder verlies van mensenleven.
  2. (economie) verlies (bijv. een koersverlies)
    «Spekulasjonen endte med tap
    De speculatie eindigde met verlies.
  3. (sport) nederlaag
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Typische woordcombinaties
  • [1-2]: lide tap
een verlies lijden
  • [2]: selge med tap
met verlies verkopen
  • [3]: et bittert tap
een bittere nederlag

Zelfstandig naamwoord

tap, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van tap


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • tap
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   tap     tapet     tap     tapa  

Zelfstandig naamwoord

tap o

  1. verlies
  2. (economie) verlies (bijv. een koersverlies)
    «Spekulasjonen endte med tap
    De speculatie eindigde met verlies.
  3. (sport) nederlaag
    «Det vart tap i siste fotballkampen.»
    Er was een verlies in de laatste voetbalwedstrijd.
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Typische woordcombinaties
  • [1-2]: lide tap
een verlies lijden
  • [3]: eit bittert tap
een bittere nederlag

Zelfstandig naamwoord

tap, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van tap