meer
![]() |
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- meer
Woordherkomst en -opbouw
- zn: erfwoord via Middelnederlands mere van Oudnederlands meri, in de betekenis van ‘waterbekken’ voor het eerst aangetroffen in 755 [1] [2] [3]
- ht, bw: erfwoord via Middelnederlands meer / meere van Oudnederlands mero [4] [5]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | meer | meren |
verkleinwoord | meertje | meertjes |
Zelfstandig naamwoord
meer o
- (aardrijkskunde) een groot water dat helemaal omringd is door land
- (verouderd) (aardrijkskunde) zee
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
Vertalingen
1. een groot water dat helemaal omringd is door land
|
Onbepaald hoofdtelwoord
meer
- vergrotende trap van veel
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- meer pijlen op zijn boog hebbenmeer kunnen dan reeds laten zien
- en dies meerenzovoorts
Spreekwoorden
- als er een schaap over de dam is, volgen er meer.als er de eerste stap is gezet is het voor een ander niet moeilijk meer om die ook te maken en volgt de rest vanzelf
- één gek kan meer vragen/vragen stellen dan tien wijzen kunnen beantwoordener zijn altijd wel vragen waar niemand het antwoord op weet
- een vliegende vogel heeft altijd meer dan een zittendeiemand die veel buitenkomt krijgt altijd meer dan iemand die thuis blijft zitten
- er verdrinken er meer in het glas dan in de zeeer gaan veel mensen dood door het drinken van alcohol
- er zijn meer hondjes die fikkie hetener zijn meer personen met dezelfde naam
- hoe meer zielen, hoe meer vreugdhoe meer mensen er bij zijn, hoe leuker dat het is.
- men kan van een luis niet meer nemen dan zijn levenwanneer iemand niets heeft, valt er niets te halen.
- men vangt meer vliegen met honing dan met azijndoor vriendelijk te zijn bereik je meer bij iemand dan met lelijke woorden
Vertalingen
1. vergrotende trap van veel
en dies meer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
meren |
meer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meren
- Ik meer.
- gebiedende wijs van meren
- Meer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van meren
- Meer je?
Bijwoord
- (van hoeveelheid) in sterkere mate
- Deze bloem is meer rood dan oranje
- Als je wil slagen, moet je je meer inspannen.
- (van tijd)
- vaker
- Ik heb wel meer met de trein gereisd.
- na een ontkenning nog langer
- Hij is niet meer welkom.
- vaker
Uitdrukkingen en gezegden
- [2.2] door de bomen het bos niet meer ziendoor een overvloed aan informatie het overzicht verliezen
- [2.2] er geen voet meer in huis zettenhet nooit meer willen bezoeken
- [2.2] geen pap meer kunnen zeggenerg moe zijn
- [2.2] het niet lang meer trekken
Spreekwoorden
- [2.2] maak je maar boos, dan heb je twee keer werk, één keer om boos te worden, en één om niet meer boos te zijn.woede kost veel energie en lost niets op
Gangbaarheid
- Het woord meer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "meer" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[8] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ meer (water) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "meer" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ meer (vergrotende trap van veel) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Rob Gollin“De helling van de mooie meisjes knijpt de renner de keel dicht” (10 juli 2019), de Volkskrant
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be