Nederlands

 
1. Een meerkoet, Fulica atra, met jongen.
Uitspraak
Woordafbreking
  • meer·koet
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord meerkoet meerkoeten
verkleinwoord meerkoetje meerkoetjes

Zelfstandig naamwoord

de meerkoetm

  1. (kraanvogelachtigen) bepaald soort watervogel, Fulica atra   een vogel uit de familie van de rallen, koeten en waterhoentjes (Rallidae) en het geslacht koeten (Fulica) geheel zwart met witte snavel en voorhoofdschild
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen