Nederlands

 
1. Een knobbelmeerkoet, Fulica cristata.
Uitspraak
Woordafbreking
  • knob·bel·meer·koet
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord knobbelmeerkoet knobbelmeerkoeten
verkleinwoord knobbelmeerkoetje knobbelmeerkoetjes

Zelfstandig naamwoord

de knobbelmeerkoetm

  1. (kraanvogelachtigen) bepaald soort vogel, Fulica cristata  , verwant van de meerkoet die vanaf Spanje tot in Zuid-Afrika voorkomt
     De diepere wateren voorzien in het voedsel van futen (kuiffuut, geoorde fuut en variëteiten), en in de lente is er de magnifieke knobbelmeerkoet met aparte rode knobbels aan weerszijden van de witte bles in de broedtijd.[1]
Hyperoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Mark Ellingham e.a.
    “Marokko : Rough Guide” (2016), Unieboek | Het Spectrum, Houten / Antwerpen, ISBN 9789000307753, hfst. Immouzzer du Kandar en Ifrane