vijver
- vij·ver
- via Middelnederlands vivere en Oudnederlands vīvar van Oudfrans viver (modern Frans vivier), in de betekenis van ‘waterbekken’ voor het eerst aangetroffen in 1336, als deel van een plaatsnaam vanaf 1165 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vijver | vijvers |
verkleinwoord | vijvertje | vijvertjes |
de vijver m
- tamelijk klein door de mens aangelegd water
- ▸ Terwijl ik goedkeurend met mijn vinger langs de vergulde lambrisering streek, de dikte voelde van de stof van de zware, oker overgordijnen en de stoel wegschoof om de openslaande deuren te openen naar het terras, dat uitzicht bood op de rozentuin, of wat daarvan over was, en de vijver met de defecte fontein, bedacht ik dat ik nog tijd genoeg zou hebben om deze kamer en detail te beschrijven.[4]
1. tamelijk klein door de mens aangelegd water
- Het woord vijver staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vijver" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "vijver" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ vijver op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Oudnederlands Woordenboek
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 18
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be