• meer·keu·ze
enkelvoud meervoud
naamwoord meerkeuze -
verkleinwoord - -

de meerkeuzev / m

  1. gesloten vraagstelling, meerkeuzevraag (als categorie)
    • Lesgevers geven vanuit hun ervaringen in de praktijk aan dat het soms verleidelijk is om bij meerkeuze te vervallen in vragen naar onbelangrijke details, spitsvondigheden, uitzonderingen op de regel of feitjes uit de marge van de cursus. [1]
    • Als het dan toch meerkeuze moet zijn, mogen de opstellers van zowel vragen als antwoordmogelijkheden geen enkele verwarring stichten. [2]
    • De meerkeuze wordt gegeven in de opgave: (…) [3]
  • Het Engelse multiple-choice wordt als bijvoeglijk naamwoord gebruikt. In correct Nederlands wordt dit in de regel vertaald door een samenstelling met "meerkeuze-" als eerste lid. Als "meerkeuze" als afzonderlijk woord voorkomt gaat het vaak om een geval waarin dit eigenlijk als samenstelling aan elkaar of als samentrekking met een koppelteken moet worden geschreven: niet "meerkeuze toets" maar "meerkeuzetoets" en niet "meerkeuze en open vragen" maar "meerkeuze- en open vragen".
  • Er is ook in betekenis en uitspraak een verschil met "meer keuze" /ˈmer ˈkøzə/ (ook klemtoon op 'meer') dat gebruikt wordt als klanten uit meer verschillende producten kunnen kiezen. Dit onderscheid gaat verloren in samenstellingen met deze woordgroep: "meerkeuzemenu".
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]