nederlaag
- ne·der·laag
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘het overwonnen worden’ voor het eerst aangetroffen in 1425 [1]
- samenstelling van neder en laag (van 'lage' (ligging)) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nederlaag | nederlagen |
verkleinwoord | nederlaagje | nederlaagjes |
- het verlies van een strijd
- Als hij zelfverzekerd door de loopgraven beende en zich tot de mannen richtte, kon hij net zo veel enthousiasme als hij wilde in zijn woorden leggen als hij refereerde aan de verpletterende nederlaag van de vijand die met een laatste salvo de genadeslag zou krijgen, maar de mannen gaven hem alleen wat vaag gemopper ten antwoord en stemden voorzichtigheidshalve zwijgend toe door naar hun kistjes te kijken. [3]
1. het verlies van een strijd
- Het woord nederlaag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nederlaag" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "nederlaag" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ nederlaag op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Lemaitre, PierreTot ziens daarboven 2014 ISBN 9789401601931 pagina 13
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be