• stomp
  • In de betekenis van ‘niet scherp’ voor het eerst aangetroffen in 1400 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord stomp stompen
verkleinwoord stompje stompjes

de stompm

  1. een ingekort vormeloos uitsteeksel
    • Er bleef na de amputatie niet meer dan een stompje van zijn vinger over . 
  2. een pijnlijke stoot met de gebalde vuist
    • Je zou hem een stomp geven! 
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen stomp stomper stompst
verbogen stompe stompere stompste
partitief stomps stompers -

stomp

  1. iets dat zijn scherpte verloren heeft
    • Met zo'n stomp potlood kun je toch niet tekenen! 
  2. (wiskunde) groter dan 90 graden
    • Dit is een stompe hoek. 
vervoeging van
stompen

stomp

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stompen
    • Ik stomp. 
  2. gebiedende wijs van stompen
    • Stomp! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stompen
    • Stomp je? 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]