stompheid
- stomp·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stompheid | stompheden |
verkleinwoord |
de stompheid v
- gevoelloze domheid
- Scholen en school hebben vaak zeer nadelig gewerkt op onze vatbaarheid om te genieten, om veredelende denkbeelden in ons op te nemen, en in dien zin: te leren. Zy die zo spoedig klagen uit enig voortbrengsel van vernuft of smaak niets geleerd te hebben, vergeten dat ze vaak daardoor zichzelf beschuldigen van stompheid. En erger: ze huichelen. [2]
- Buitendien kan iemand op sommige punten bedeeld zijn met stompheid van geweten, zoowel als van intellect. En bij hem is alles meer zaak van humeur & eens opgevatte meening, dan eenig boosaardig opzet. Luimig is hij, geheel & al, in alle beteekenissen. [3]
- Het woord 'stompheid' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stompheid" herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Multatuli Volledige werken. Deel 4. Een en ander over Pruisen en Nederland. Causerieën. De maatschappij tot nut van den Javaan. Ideeën, derde bundel
- ↑ Multatuli Volledige werken. Deel 25. [24 april 1875 Brief van Marie Anderson aan J.W.T. Cohen Stuart]
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be