taps
- taps
- In de betekenis van ‘kegelvormig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1861 [1]
- afgeleid van tap met het achtervoegsel -s [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | taps | tapser | tapst |
verbogen | tapse | tapsere | tapste |
partitief | taps | tapsers | - |
taps [3]
de taps mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord tap
- Het woord taps staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "taps" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
71 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "taps" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ taps op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
taps
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van (to) tap
taps mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord tap
- ta·ps
taps, o
- onbepaalde vorm genitief enkelvoud van tap