tapster
  • tap·ster
enkelvoud meervoud
naamwoord tapster tapsters
verkleinwoord tapstertje tapstertjes

de tapsterv

  1. (beroep) vrouw die bier tapt in een horecagelegenheid
    • Suzie van Amelsvoort (25), de beste tapster van Zuid-Nederland (nummer 1 en nummer 2 waren ‘heren uit Maastricht’) is een van hen. Zij werkt bij grillrestaurant Gauchos op de Grote Markt in Breda. „In een café tap je natuurlijk veel meer dan bij ons. Maar ik heb in december extra goed kunnen oefenen voor het NK aangezien het Glazen Huis pal voor de deur van het restaurant stond.” [2] 
    • Dankzij een nieuw revolutionair tapsysteem, met de toepasselijke naam 'iPourit', moeten klanten voortaan nooit meer wachten op de tappers/tapster van dienst om een nieuwe pint te krijgen. Met het systeem tap je je pinten gewoon zelf. Voorlopig zijn er nog geen plannen omo het in ons land in te voeren. [3] 
87 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[4]