sport
![]() |
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- sport
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘lichamelijke bezigheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1]
- In de betekenis van ‘trede van ladder’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1301 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sport | sporten |
verkleinwoord | sportje | sportjes |
Zelfstandig naamwoord
- lichamelijke bezigheid ter ontspanning of als beroep met spel- of wedstrijdelement waarbij conditie en vaardigheid vereist zijn
- spel
- ▸ Voor England was het een sport om zo zuinig mogelijk te leven.[2]
- trede van een ladder
- stoelspaak
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
|
Typische woordcombinaties
- [1] tak van sport
Uitdrukkingen en gezegden
- [1] een sport maken vantelkens opnieuw doen, alsof je er plezier in hebt
Vertalingen
1. lichaamsbeweging
2. trede van een ladder
3. stoelspaak
Werkwoord
vervoeging van |
---|
sporten |
sport
Gangbaarheid
- Het woord sport staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "sport" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ 1,0 1,1 "sport" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Afrikaans
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sport | sporte |
Woordafbreking
- sport
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels
Zelfstandig naamwoord
sport
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Duits
Uitspraak
- IPA: /ʃpoːɐ̯t/
Woordafbreking
- sport
Werkwoord
sport
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van sporen
Gelijkklinkende woorden
Anagrammen
Engels
Uitspraak
- IPA:
- (VK) /spɔːt/
- (VS) /spɔːɹt/
enkelvoud | meervoud |
---|---|
sport | sports |
Zelfstandig naamwoord
sport
- sport (lichaamsbeweging)
Uitdrukkingen en gezegden
- practice a sport
- een sport beoefenen
Bijvoeglijk naamwoord
sport
Werkwoord
sport
- onovergankelijk spelen, zich vermaken
- overgankelijk pronken met (een kledingstuk)
Estisch
Zelfstandig naamwoord
sport
- sport (lichaamsbeweging)
Frans
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
sport | le sport | sports | les sports |
Zelfstandig naamwoord
sport m
- sport (lichaamsbeweging)
Uitdrukkingen en gezegden
- faire du sport
- aan sport doen
- pratiquer un sport
- een sport beoefenen
Fries
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sport | sporten |
verkleinwoord |
Woordafbreking
- sport
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Nederlands
Zelfstandig naamwoord
sport
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
Hongaars
Zelfstandig naamwoord
sport
- sport (lichaamsbeweging)
Italiaans
Uitspraak
Woordafbreking
- sport
Zelfstandig naamwoord
enkelvoud | meervoud |
---|---|
sport | sport |
sport m
- sport (lichaamsbeweging)
Limburgs
Uitspraak
- IPA: /spɔrt/
Woordafbreking
- sport
Zelfstandig naamwoord
sport
Schrijfwijzen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Nedersorbisch
Uitspraak
- IPA: /spɔrt/
Woordafbreking
- sport
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels
Zelfstandig naamwoord
sport m
Nedersaksisch
Woordafbreking
- sport
Zelfstandig naamwoord
sport
Schrijfwijzen
Afgeleide begrippen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Pools
Uitspraak
Woordafbreking
- sport
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels
Zelfstandig naamwoord
sport m
Schrijfwijzen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Schots
Woordafbreking
- sport
Zelfstandig naamwoord
sport
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Tsjechisch
Uitspraak
- IPA: /spɔrt/
Woordafbreking
- sport
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels
Zelfstandig naamwoord
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | sport | sporty |
genitief | sportu | sportů |
datief | sportu | sportům |
accusatief | sport | sporty |
vocatief | sporte | sporty |
locatief | sportu | sportech |
instrumentalis | sportem | sporty |
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Typische woordcombinaties
- profesionální sport monbezield
- rekreační sport monbezield
- vrcholový sport monbezield
- zimní sport monbezield
Verwante begrippen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- Internetová jazyková příručka - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Slovník spisovného jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Příruční slovník jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Česko-německý slovník Fr. Št. Kotta - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
Veluws
Woordafbreking
- sport
Zelfstandig naamwoord
sport
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
West-Vlaams
Woordafbreking
- sport
Zelfstandig naamwoord
sport
Wymysoojs
Woordafbreking
- sport
Zelfstandig naamwoord
sport
- (sport) sport (lichaamsbeweging)
- (onderwijs) lichamelijke opvoeding, gymnastiek
Zeeuws
Woordafbreking
- sport
Zelfstandig naamwoord
sport
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Zweeds
Zelfstandig naamwoord
sport g
- sport (lichaamsbeweging)
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | sport | sporten | sporter | sporterna |
genitief | sports | sportens | sporters | sporternas |