Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sport·ac·ti·vi·teit
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sportactiviteit sportactiviteiten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de sportactiviteitv

  1. georganiseerde gelegenheid tot lichaamsbeweging als ontspanning
     Ook de wekelijkse sportactiviteit die voor het twintigste levensjaar plaatsvond, beschermt volwassen vrouwen nog tegen het krijgen van borstkanker.[1]
  2. georganiseerde wedstrijd als publieksevenement
     Moeder Marie-Odile Amaury leidt het mediabedrijf Les Editions P. Amaury, met krant en tv-zender L’Equipe. Zoon Jean-Etienne is als president van ASO baas over de lucratieve sportactiviteiten. Met de organisatie van onder meer de Dakar Rally, zeil-, golf- en wielerwedstrijden werd in 2016 een winst geboekt van bijna 46 miljoen euro bij een omzet van 220 miljoen, zo bleek uit vorig jaar uitgelekte cijfers op de website INRNG.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Sporten reduceert kanker in borsten” (20 januari 2000) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron
    Maarten Scholten
    “Wie is de baas van het internationale wielrennen?” (21 september 2018) op nrc.nl