Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sport·pa·gi·na
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sportpagina sportpagina's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de sportpaginav / m

  1. een pagina in een krant met artikelen over sport en sportwedstrijden
    • In vergelijking met vorig seizoen is de poll sterk vereenvoudigd. Deelnemers geven aan wie bij een thuiswedstrijd van Heracles Almelo of FC Twente de beste speler was. De uitslag staat dinsdag op deze website en de sportpagina in de krant ‘Thuis in de Eredivisie’. In deze rubriek geven wekelijks drie lezerrapporteurs cijfers en een analyse. [2] 
    • Een supporter, een speler en een bestuurder vertellen in de krant van vrijdag op de sportpagina hoe ze de aanloop naar een eventuele tweede landstitel beleven. [3] 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen