waterpolo
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- wa·ter·po·lo
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van water zn en polo zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | waterpolo | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
het waterpolo o
- (sport) een balsport waarbij twee ploegen van zeven spelers elkaar in het water bestrijden
- Hij heeft enige tijd waterpolo gespeeld.
Verwante begrippen
Vertalingen
1. een balsport waarbij twee ploegen van zeven spelers elkaar in het water bestrijden
Werkwoord
vervoeging van |
---|
waterpoloën |
waterpolo
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van waterpoloën
- Ik waterpolo.
- gebiedende wijs van waterpoloën
- Waterpolo!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van waterpoloën
- Waterpolo je?
Gangbaarheid
- Het woord waterpolo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "waterpolo" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Spaans
enkelvoud | meervoud |
---|---|
waterpolo | - |
Zelfstandig naamwoord
waterpolo m