Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wa·ter·po·lo·ën
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

waterpoloën

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
waterpoloën
waterpolode
gewaterpolood
zwak -d volledig
  1. (sport) het spelen van waterpolo
     "Zelf hadden we tegen Kazachstan meer moet scoren, maar het is gewoon een heel degelijke tegenstander. Het is echt niet zo dat zij totaal niet kunnen waterpoloën. De wedstrijd tegen Hongarije wordt heel belangrijk. En spannend."[1]
     Polar Bears weigert te waterpoloën tegen BZC na ‘bewuste kaakbreuk’[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Waterpolosters kloppen Kazachstan” (19-07-2011), NOS
  2.   Weblink bron “Polar Bears weigert te waterpoloën tegen BZC na ‘bewuste kaakbreuk’” (18-10-2019), Tubantia