kajakken
- ka·jak·ken
de kajakken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord kajak
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kajakken |
kajakte |
gekajakt |
zwak -t | volledig |
kajakken
- inergatief (sport) de kajaksport beoefenen
- Er werd op dat meer veel gekajakt.
- ergatief met een kajak ergens heen varen
- We zijn naar dat eilandje gekajakt en hebben daar een tijdje gezeten.
- Het woord kajakken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kajakken" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be