kajakken/vervoeging
Nederlands
bewerkenergatief: ergens met een kajak naartoe varen
bewerkenvervoeging van de bedrijvende vorm van kajakken | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | kajakken | te kajakken | ||||||
toekomend | zullen kajakken | te zullen kajakken | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn gekajakt | te zijn gekajakt | ||||||
toekomend | gekajakt zullen zijn | gekajakt te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
kajakkend | gekajakt | ev. kajak |
mv. verouderd kajakt |
kajakke | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | kajak | kajakt | kajakt | kajakt | kajakt | kajakken | kajakken | kajakken | |
verleden (o.v.t.) | kajakte | kajakte | kajakte | kajakte | kajakte | kajakten | kajakten | kajakten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal kajakken | zult/zal kajakken | zult/zal kajakken | zult kajakken | zal kajakken | zullen kajakken | zullen kajakken | zullen kajakken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou kajakken | zou kajakken | zou(dt) kajakken | zoudt kajakken | zou kajakken | zouden kajakken | zouden kajakken | zouden kajakken | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gekajakt | bent gekajakt | bent/is gekajakt | zijt gekajakt | is gekajakt | zijn gekajakt | zijn gekajakt | zijn gekajakt | |
verleden (v.v.t.) | was gekajakt | was gekajakt | was gekajakt | waart gekajakt | was gekajakt | waren gekajakt | waren gekajakt | waren gekajakt | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gekajakt zijn | zal/zult gekajakt zijn | zult/zal gekajakt zijn | zult gekajakt zijn | zal gekajakt zijn | zullen gekajakt zijn | zullen gekajakt zijn | zullen gekajakt zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gekajakt zijn | zou gekajakt zijn | zou/zoudt gekajakt zijn | zoudt gekajakt zijn | zou gekajakt zijn | zouden gekajakt zijn | zouden gekajakt zijn | zouden gekajakt zijn |
inergatief: de sport beoefenen
bewerkenvervoeging van de bedrijvende vorm van kajakken | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | kajakken | te kajakken | ||||||
toekomend | zullen kajakken | te zullen kajakken | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gekajakt | te hebben gekajakt | ||||||
toekomend | gekajakt zullen hebben | gekajakt te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
kajakkend | gekajakt | ev. kajak |
mv. verouderd kajakt |
kajakke | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | kajak | kajakt | kajakt | kajakt | kajakt | kajakken | kajakken | kajakken | |
verleden (o.v.t.) | kajakte | kajakte | kajakte | kajakte | kajakte | kajakten | kajakten | kajakten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal kajakken | zult/zal kajakken | zult/zal kajakken | zult kajakken | zal kajakken | zullen kajakken | zullen kajakken | zullen kajakken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou kajakken | zou kajakken | zou(dt) kajakken | zoudt kajakken | zou kajakken | zouden kajakken | zouden kajakken | zouden kajakken | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gekajakt | hebt gekajakt | hebt/heeft gekajakt | hebt gekajakt | heeft gekajakt | hebben gekajakt | hebben gekajakt | hebben gekajakt | |
verleden (v.v.t.) | had gekajakt | had gekajakt | had gekajakt | hadt gekajakt | had gekajakt | hadden gekajakt | hadden gekajakt | hadden gekajakt | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gekajakt hebben | zal/zult gekajakt hebben | zult/zal gekajakt hebben | zult gekajakt hebben | zal gekajakt hebben | zullen gekajakt hebben | zullen gekajakt hebben | zullen gekajakt hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gekajakt hebben | zou gekajakt hebben | zou/zoudt gekajakt hebben | zoudt gekajakt hebben | zou gekajakt hebben | zouden gekajakt hebben | zouden gekajakt hebben | zouden gekajakt hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm gekajakt worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt gekajakt | er is gekajakt | |||||||
verleden | er werd gekajakt | er was gekajakt | |||||||
toekomend | er zal gekajakt worden | er zal gekajakt zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou gekajakt worden | er zou gekajakt zijn |