sportief
- spor·tief
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | sportief | sportiever | sportiefst |
verbogen | sportieve | sportievere | sportiefste |
partitief | sportiefs | sportievers | - |
sportief [1]
- een ruime plaats inruimend voor het bedrijven van sport
- Hij is altijd sportief geweest.
- bereid een tegenstander fair te behandelen
- Dat is geen sportief gedrag!
- Het woord sportief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sportief" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be