Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spor·tie·ve·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sportieveling sportievelingen
verkleinwoord sportievelingetje sportievelingetjes

Zelfstandig naamwoord

de sportievelingm

  1. iemand die heel sportief is
    • Sportievelingen nemen de trap in plaats van de lift. 

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be