hardlopen
- hard·lo·pen
- samenstelling van hard en lopen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
hardlopen 'ɦɑrd.lo.pə(n) |
liep hard lip 'ɦɑrt |
hardgelopen 'ɦɑrt.xəlo.pə(n) |
klasse 7 | volledig |
hardlopen
- met versnelde pas zich voortbewegen
- Bij een triatlon wordt er gezwommen, gefietst en hardgelopen.
- ▸ Toch was het soms lastig om relaxt te blijven en naarmate de werkstress terugkeerde kreeg ik het er steeds moeilijker mee. Gelukkig deden af en toe ’s avonds een jointje, minder werken, minder koffie en vlees en vaker hardlopen en zwemmen wonderen.[1]
- ▸ En toen hoefde hij zich niet meer zoveel bezig te houden met hardlopen. Als hardloper had hij niet veel in te brengen, al behoorde hij echt niet tot de slechtsten, die altijd werden gepest.[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hardlopen | - |
verkleinwoord | - | - |
het hardlopen o
- (sport), een sport waarbij men zich bekwaamt in het zich snel voortbewegen
1.
- Het woord hardlopen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hardlopen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 978904462569-1
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be