Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sport·ge·bied
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sportgebied sportgebieden
verkleinwoord sportgebiedje sportgebiedjes

Zelfstandig naamwoord

het sportgebiedo

  1. terrein dat geschikt is voor het uitoefenen van een bepaalde sport
  2. alles wat met sport te maken heeft
     Ook de adviezen om de beperkende maatregelen op sportgebied te versoepelen zijn omgeven met onzekerheden.[2]
     Een bomvolle zaterdag op sportgebied met onder andere voetbal, tennis, shorttrack en schaatsen bij de NOS.[3]
Hyponiemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Rinke van den Brink
    “Heropening scholen druist in tegen eigen voorwaarden experts” (Dinsdag 21 april 2020), NOS
  3.   Weblink bron “De sport van zaterdag bij de NOS” (Zaterdag 15 februari 2020), NOS