Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sprint
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sprint sprints
sprinten
verkleinwoord sprintje sprintjes

Zelfstandig naamwoord

de sprintm [1]

  1. (sport) wedstrijd over korte afstand, een korte tijd iets met grote snelheid doen
    • Daphne Schippers is een wereldkampioene op de 200 meter sprint. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
sprinten

sprint

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van sprinten
  2. gebiedende wijs van sprinten

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen