Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sport·club
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sportclub sportclubs
verkleinwoord sportclubje sportclubjes

Zelfstandig naamwoord

de sportclubv / m

  1. vereniging tot beoefening van sport. Voorbeelden zijn een voetbalclub, wielerclub, zwemclub en wandelclub.


Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be