Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sport·pro·gram·ma
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sportprogramma sportprogramma's
verkleinwoord sportprogrammaatje sportprogrammaatjes

Zelfstandig naamwoord

het sportprogrammao

  1. een programma over sport op de radio of televisie,
     Oom Owen boog zich over de tafel om een cassetterecorder uit te zetten die stond te ratelen, een of ander sportprogramma.[1]
  2. een reeks georganiseerde sportactiviteiten
     Ruim de helft van de sporters past zijn sportprogramma bij warm weer niet aan en denkt dat oververhitting bij hen niet kan optreden. En hoewel alle sporters weten dat oververhitting mogelijk is, weet ruim 40 procent niet dat dat ook kan gebeuren bij lagere temperaturen.[2]
     Voor kinderen met overgewicht is bewegen essentieel. Het project omvat onder meer een uitgebreid sportprogramma. Kinderen met overgewicht sporten wekelijks eerst met een buddy, een student die dat vrijwillig doet, en daarna met lotgenoten. Het is de bedoeling dat ze in een maand of negen zin krijgen om zelf te sporten. "Maar elke dag tien kilometer naar school fietsen is ook prima", zegt Vreugdenhil.[3]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium  , ISBN 9789057598500
  2.   Weblink bron “'Sporters weten niet wat te doen bij oververhitting'” (28-08-2019), NOS
  3.   Weblink bron
    Rinke van den Brink
    “Limburgse kinderen met overgewicht krijgen coach” (01-04-2019), NOS