Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sport·be·oe·fe·ning
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sportbeoefening sportbeoefeningen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de sportbeoefeningv

  1. het doen van sport
    • Het bos was zo aangelegd dat verschillende vomen van vrijetijdsbeoefening en sportbeoefening veilig naast elkaar gedaan konden worden. 

Gangbaarheid