squash
- squash
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘balspel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1953 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | squash | |
verkleinwoord |
het squash o
- (sport) racketsport waarbij twee spelers om de beurt proberen de squashbal in een bepaalde zone tegen de muur te slaan
vervoeging van |
---|
squashen |
squash
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van squashen
- Ik squash.
- gebiedende wijs van squashen
- Squash!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van squashen
- Squash je?
- Het woord squash staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "squash" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "squash" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
squash | squashes |
squash
- (sport) squash
- (plantkunde), (groente) een aantal soorten van het genus Cucurbita
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to squash |
he/she/it | squashes |
verleden tijd | squashed |
voltooid deelwoord |
squashed |
onvoltooid deelwoord |
squashing |
gebiedende wijs | squash |
squash
- platslaan, tot moes slaan
- «She squashed another musquito.»
- Ze sloeg nog een mug plat.
- «She squashed another musquito.»
- proppen, inproppen, stouwen
- «They all managed to squash into the small car.»
- Ze slaagden er allemaal in zich in het autootje te proppen.
- «They all managed to squash into the small car.»
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
squash | le squash |
squash m