go
- go
- Het woord go staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "go" herkend door:
74 % | van de Nederlanders; |
73 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "go" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ go op website: Etymologiebank.nl
- ↑ go op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- erfwoord afkomstig van Middelengels gon/goon, Angelsaksisch gān. Van West-Germaans *gān, Protogermaans *gāną, Indo-Europees*ǵʰeh₁-.
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to go |
he/she/it | goes |
verleden tijd | went |
voltooid deelwoord |
gone |
onvoltooid deelwoord |
going |
gebiedende wijs | go |
go
- onovergankelijk gaan, zich voortbewegen
- «Where are you going?»
- Waar ga je naartoe?
- «Where are you going?»
- onovergankelijk vertrekken
- «It's time to go.»
- Het is tijd om te vertrekken.
- «It's time to go.»
- onovergankelijk (een afstand) afleggen
- as things go
in het algemeen
- to go absent
afwezig blijven
- to go blind
blind worden
- to go missing
teloorgaan