go

  1. onovergankelijk gaan, zich voortbewegen
    «Where are you going
    Waar ga je naartoe?
  2. onovergankelijk vertrekken
    «It's time to go
    Het is tijd om te vertrekken.
  3. onovergankelijk (een afstand) afleggen
  • as things go
in het algemeen
  • to go absent
afwezig blijven
  • to go blind
blind worden
  • to go missing
teloorgaan