Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • snor·ke·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
snorkelen
snorkelde
gesnorkeld
zwak -d volledig

Werkwoord

snorkelen

  1. inergatief het zwemmen in het water met een duikbril, snorkel, mogelijk duiklood en vaak ook zwemvinnen waarbij diegene met het gezicht naar beneden kijkt en via de snorkel ademhaalt
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be