joggen
- jog·gen
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘hardlopen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1979 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
joggen |
jogde |
gejogd |
zwak -d | volledig |
joggen
- inergatief (sport) hardlopen om te trainen, als oefening om in conditie te blijven
- Er werd daar ijverig gejogd.
- ergatief (sport) hardlopend ergens heengaan
- Hij was die avond naar huis gejogd.
- Het woord joggen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "joggen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "joggen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be