• snoo·ker
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘Engels biljartspel’ voor het eerst aangetroffen in 1989 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord snooker -
verkleinwoord - -

het snookero

  1. (spel) een biljartspel waarbij vijftien rode ballen en zes anderskleurige ballen in een bepaalde volgorde gestoten worden in een van de zes hoekzakken
    • Hij speelt graag snooker met vrienden. 
vervoeging van
snookeren

snooker

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snookeren
    • Ik snooker. 
  2. gebiedende wijs van snookeren
    • Snooker! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snookeren
    • Snooker je? 
91 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]