• ka·ra·te
  • Leenwoord uit het Japans, in de betekenis van ‘verdedigingssport’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1961 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord karate -
verkleinwoord

het karateo

  1. (sport) Japanse gevechtsport
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]


karate

  1. (sport) karate; een Japanse vechtsport


karate

  1. (sport) karate


karate o

  1. (sport) karate; een Japanse vechtsport


karate o

  1. (sport) karate; een Japanse vechtsport


  • ka·ra·te

karate o

  1. (sport) karate; een Japanse vechtsport


enkelvoud meervoud
karate -

karate m

  1. (sport) karate


  • ka·ra·te

karate o

  1. (sport) karate; een Japanse vechtsport