• wed·strijd·sport
enkelvoud meervoud
naamwoord wedstrijdsport wedstrijdsporten
verkleinwoord

de wedstrijdsportv / m [1]

  1. (sport) sport waarbij men zich meet met andere sporters
     Maar als ik niet meer op zondag mag schaatsen, kan ik wel stoppen met de wedstrijdsport.[2]
     2025 wordt zijn afscheid van de wedstrijdsport. Het jaar ook waarin hij vermoedelijk kiest voor de lucratieve marathon van Boston, die in dezelfde periode wordt gelopen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jessica Merkens
    “Op eigen houtje” (2023), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026360930
  3.   Weblink bron
    Luuk Blijboom
    “Nageeye na chaotische voorbereiding toch derde: 'Leek wel een kruidendokter'” (Maandag 17 april 2023, 08:51), NOS