• wed·strijd
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘wedijver, i.h.b. in sport’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord wedstrijd wedstrijden
verkleinwoord wedstrijdje wedstrijdjes

de wedstrijdm

  1. een strijd van twee of meer personen om uit te maken wie op een bepaald gebied de beste is
     Pogue en ik vlogen vooruit en raakten verwikkeld in een wedstrijd wie het snelste door de drassige grond kon ploegen.[3]
     Mama begreep meteen dat hij de man van haar leven zou worden en ging mee wanneer hij wedstrijden zwom, Of bokste, want dat deed hij ook, en als ze naar een restaurant gingen betaalde zij het.[4]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]