Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wed·strijd·dag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wedstrijddag wedstrijddagen
verkleinwoord wedstrijddagje wedstrijddagjes

Zelfstandig naamwoord

de wedstrijddagm [1]

  1. (sport) de dag dat een wedstrijd gehouden wordt
     Gerard Piqué zat als wisselspeler op de bank, maar kreeg op zijn laatste wedstrijddag halverwege toch een rode kaart. De verdediger, die afgelopen weekend voor eigen publiek afscheid nam, werd uitgesloten wegens aanmerkingen op de leiding.[2]
     Lucius voelt zich fijn bij de vijver in het bos. Tijdens zijn carrière kwam hij er al vaak. Even ontspannen na een wedstrijddag. "Dan kwam ik hier om te vissen, tot rust te komen en de wedstrijd te analyseren."[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “De Jong toont waarde bij koploper Barcelona, rood Lewandowski en bankzitter Piqué” (8 november 2022, 23:36), NOS
  3.   Weblink bron
    Thierry Boon
    “Geen domme acties meer: vissen en trainersvak manen feestbeest Lucius tot rust” (5 november 2022, 09:13), NOS