wedstrijdkalender
- wed·strijd·ka·len·der
- samenstelling van wedstrijd zn en kalender zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wedstrijdkalender | wedstrijdkalenders |
verkleinwoord |
- (sport) lijst met wedstrijden die in een bepaald seizoen worden gehouden
- ▸ De wedstrijdkalender puilde uit van de wedstrijden op natuurijs.[2]
- ▸ "Normaal weet ik wel zo'n beetje wat mijn plek in het internationale veld is. Maar de plek op de wedstrijdkalender maakt deze WK tot een soort van prijsschieten. Ik weet dat ik het hele seizoen hard kan zwemmen. Veel tegenstanders geloven daar niet in. Die denken dat je in het begin van het kalenderjaar niet kunt pieken. Dat maakt dit toernooi best wel onvoorspelbaar."[3]
- Het woord wedstrijdkalender staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Jessica Merkens“Op eigen houtje” (2023), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026360930
- ↑ Weblink bron Luuk Blijboom“Kamminga zet tanden liever in gouden plak dan in worstenbroodje” (Vrijdag 9 februari, 08:19), NOS