wedstrijdkalender


  • wed·strijd·ka·len·der
enkelvoud meervoud
naamwoord wedstrijdkalender wedstrijdkalenders
verkleinwoord

de wedstrijdkalenderm [1]

  1. (sport) lijst met wedstrijden die in een bepaald seizoen worden gehouden
     De wedstrijdkalender puilde uit van de wedstrijden op natuurijs.[2]
     "Normaal weet ik wel zo'n beetje wat mijn plek in het internationale veld is. Maar de plek op de wedstrijdkalender maakt deze WK tot een soort van prijsschieten. Ik weet dat ik het hele seizoen hard kan zwemmen. Veel tegenstanders geloven daar niet in. Die denken dat je in het begin van het kalenderjaar niet kunt pieken. Dat maakt dit toernooi best wel onvoorspelbaar."[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jessica Merkens
    “Op eigen houtje” (2023), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026360930
  3.   Weblink bron
    Luuk Blijboom
    “Kamminga zet tanden liever in gouden plak dan in worstenbroodje” (Vrijdag 9 februari, 08:19), NOS