• toer·nooi
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘steekspel’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord toernooi toernooien
verkleinwoord toernooitje toernooitjes

het toernooio

  1. (sport) een georganiseerde reeks wedstrijden waarin ploegen of individuele spelers het tegen elkaar opnemen, met als doel achteraf een winnaar te kunnen aanduiden.
    • Kerber (28) heeft na haar indrukwekkende triomf bij het Australian Open eind vorige maand in Melbourne niet veel meer gepresteerd. De nummer twee van de wereldranglijst verloor een partij in de Fed Cup tegen het zegevierende Zwitserland en meldde zich daarna wegens een dijbeenblessure af voor het toernooi in Dubai. [3] 
  2. (geschiedenis) steekspel waaraan ridders in de middeleeuwen deelnamen
vervoeging van
toernooien

toernooi

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van toernooien
    • Ik toernooi. 
  2. gebiedende wijs van toernooien
    • Toernooi! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van toernooien
    • Toernooi je? 
99 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]